Betekenis van de paastijd
De ware Pasen is de gelukzalige eeuwigheid; en om deze reden is de Pasen van hierbeneden het feest der geesten, het hoogfeest bij uitnemendheid. Het mensdom was dood; zwaar drukte het vonnis waardoor het gedoemd was neer te liggen in het stof van het graf; de poorten des levens waren voor de mens gesloten. Maar zie, de Zoon van God verlaat het graf en neemt bezit van het eeuwige leven; en het is niet slechts dat Hij niet meer zal sterven; maar zijn apostel zegt ons, dat Hij de Eerstgeborene is uit de doden (Kol.1,18). De H.Kerk wil dat wij onszelf beschouwen als reeds verrezen met Hem, als reeds in het bezit van het eeuwig leven. Die vijftig dagen van de paastijd zijn volgens de leer van de Kerkvaders het beeld der gelukzalige eeuwigheid. Zij zijn geheel gewijd aan de vreugde; alle droefheid is er geweerd; en de Kerk weet geen woord meer tot haar Bruidegom te spreken zonder dat zij het alleluja laat volgen, die hemelkreet die eindeloos weergalmt in de straten en op de pleinen van het hemels Jeruzalem, zoals de liturgie ons dat leert. Negen weken lang hebben wij die uitroep van bewondering en vreugde niet meer mogen horen; wij moesten toen sterven met Christus, ons Offerlam; maar nu wij met Hem uit het graf zijn opgestaan en wij de dood der ziel, die ook de Heiland aan het kruis deed zieltogen, niet meer willen ondergaan, nu behoort het alleluja aan ons. De wijze bedachtzaamheid van God, die de zichtbare dingen van deze wereld en de bovennatuurlijke wereld der genade in een volmaakte harmonie heeft geschapen, heeft de verrijzenis van ons goddelijke Meester laten samenvallen met die dagen waarin ook de gehele natuur uit het graf schijnt op te staan. De velden worden groen, de bomen in het bos hebben weer hun bladeren, de vogels zingen het schoonste lied en de zon, dat stralend beeld van de zegevierende Jezus, giet haar lichtgolven uit over de herboren aarde. In de kerstdagen trad dit hemellichaam amper naar voren uit de schaduwen die het voorgoed scheen te willen doven; dat was geheel in overeenstemming met de geboorte van de Emmanuel, die ter wereld kwam in een duistere nacht, in nederige windselen gewikkeld; maar vandaag is Hij “als een reus, die, om een woord van de psalmist te gebruiken, zijn baan gaat lopen; en niemand kan zich voor zijn gloed verbergen” (Ps.18,6-7). Luister naar zijn stem in het Hooglied, waar Hij de trouwe ziel uitnodigt zich te verenigen met het nieuwe leven, dat Hij geeft aan alles wat ademt: Sta op, mijn duif, zegt Hij haar, en kom. De winter is voorbij, de regen is verdwenen; de bloemen prijken op het land; men hoort het gekir der tortelduiven, de vijgenboom draagt reeds haar vruchten en de bloeiende wingerd verspreidt zijn zoete geur (Hoogl.2,10-13). De Zoon van God heeft de zondag boven elke andere dag gekozen om te zegevieren over de dood en het leven te verkondigen. Het was Hem niet mogelijk met méér klem aan te tonen, dat de hele schepping met Pasen wordt vernieuwd, dan door in zijn Persoon de mens de onsterfelijkheid te ontsluiten op de dag zelf waarop Hij het licht uit het niet had voortgebracht. Niet alleen wordt het jaarfeest van zijn verrijzenis voortaan de grootste dag; maar iedere week zal de zondag ook een Pasen zijn en een Godgewijde dag. De zaterdag, de oude sabbat, laat de Kerk aan haar voorbijgaan: haar Bruidegom rustte op die dag in het graf, maar de zondag, door de glans van zijn verrijzenis verlicht, wijdt zij aan het overwegen van Gods heerlijkheid, eveneens aan Hem die de eeuwige afstraling is van de Vader en die ons heeft willen zeggen: Ik ben het licht van de wereld (Joh.8,12), en ook aan de Heilige Geest die uit de wederzijdse liefde tussen Vader en Zoon als één beginsel voortkomt.