Overweging

De moedermaagd en Sint Joseph 

In de stal van Bethlehem waken Maria en Joseph bij de kribbe. De Moedermaagd neemt vol eerbied het Kindje in de armen en geeft Het de borst. De Zoon van de eeuwige God laaft zich als een gewoon sterveling aan die levensbron. In de gevoelens die daarbij opwellen in de ziel van Maria, tracht de heilige Ephrem ons in te  wijden en hij geeft ons aldus haar gedachten weer. “Hoe is het mij gegeven het leven te schenken aan Hem die onverdeeld is en Zich overal geeft, die ik als een klein Kindje in mijn armen houd en die zo groot is, die geheel hier bij mij is en die geheel overal is? Op de dag dat Gabriël afdaalde tot mijn geringheid werd ik van een dienares tot een meesteres. Gij, de Zoon des Konings, maakte mij opeens tot de dochter van die eeuwige Koning. Ik, die de dienstmaagd  was van uw godheid, werd de moeder van uw mensheid, o mijn Heer en mijn Zoon! Van het gehele geslacht van David, hebt Gij dit arme meisje uitverkoren, en Gij hebt het meegevoerd naar de hoge hemel waar Gij heerst. O, welk een schouwspel, een Kind dat ouder is dan de wereld! Het houdt de blik op de hemel gericht. Het houdt de lippen gesloten; maar zijn zwijgen is een gesprek met God. Geeft die ferme blik niet te kennen, dat Hij het is die de wereld bestuurt door zijn Voorzienigheid? En hoe durf ik Hem mijn melk te geven, Hem die de bron is van al wat bestaat, hoe durf ik Hem te voeden, die de gehele wereld voedt, hoe durf ik Hem in doeken te wikkelen, die bekleed is met het licht?” (in Natalem Domini, 5,4).

Sint Joseph. Dezelfde heilige kerkleraar uit de vierde eeuw toont ons, hoe treffend Sint Joseph de plicht van vader bij het goddelijk Kind vervult. “Hij omhelst Het, zo zegt hij, en hij streelt Het, wetende dat dat Kind God is. Verrukt roept hij uit: Hoe valt mij de eer te beurt, dat de Zoon van de Allerhoogste mij tot zoon wordt gegeven? O, mijn Kind, ik moet bekennen dat ik verontrust was over uw Moeder: ik dacht er over haar zelfs te verlaten. Mijn onbekendheid met het geheim had mij in een strik verward. In uw Moeder was evenwel de verborgen schat, die mij tot de rijkste der mensen zou maken. Terwijl mijn voorvader David getooid ging met de koninklijke diadeem, was ik afgedwaald tot de werkmansstand; maar de kroon die ik verloren had, is teruggekomen nu Gij, Heer der Koningen, u gewaardigt te rusten aan mijn hart” (in Natalem Domini, 5,3)

Bij al die verheven samenspraken vervult nog steeds het licht van de Pasgeborene de grot en de omgeving; alleen is na het vertrek van de herders en nadat de gezangen van de engelen zijn weggestorven, de stilte ingetreden in dat geheimzinnig oord. Als wij ons te ruste leggen, laten wij dan nog eens denken aan het goddelijk Kind, en aan die eerste nacht die Het doorbrengt in zijn nederige kribbe.  Om zich te voegen naar de behoeften van onze natuur die Hij heeft aangenomen, sluit Hij zijn tere oogleden, en komt een vrijwillige slaap over zijn zinnen; maar in die slaap blijft zijn hart waken en offert zich zonder ophouden voor ons. Soms ook glimlacht Hij naar Maria, die met een onuitsprekelijke liefde haar ogen op Hem gericht houdt; Hij bidt tot zijn Vader. Hij smeekt om vergiffenis voor de mensen, Hij boet hun hoogmoed uit door zijn vernederingen; Hij geeft ons een voorbeeld hoe wij kinderen moeten worden. Laten wij Hem bidden ons te doen delen in de genaden van zijn goddelijke rust, opdat wij na een vreedzame slaap mogen ontwaken in zijn genade om vastberaden de weg te vervolgen die nog voor ons ligt. 

Een gezegende Advent, een zalig Kerstfeest en een 

genadevolle Kersttijd.