Stichter
Zoals bij tal van heiligen hun jeugdjaren een voorbereiding waren op hun latere roeping, zo was dat bij kapelaan Kouwenberg ook het geval. Toen hij op 23 juli 1927 als eerste kind en enige zoon geboren werd uit het huwelijk van Wim Kouwenberg en Dorothea ten Hoope, had niemand enig idee dat dat kind als jongeman zijn opleiding tot priester zou krijgen in een kerk die weldra getroffen zou worden door de grote afval die gepaard zal gaan met de voorbereiding op de komst van hem die zich keert tegen alles wat God of heilig heet: de Antichrist. Van zijn 6e tot zijn 18e levensjaar was hij getuige van de opkomst en ondergang van het antichristelijke Derde Rijk dat met haar pseudo-religie in de vorm van het nationaalsocialisme heel de wereld aan zich wilde onderwerpen. In die tijd heeft hij gezien hoe de joden ofwel de afstammelingen van het volk dat God in het Oude Verbond had uitverkoren, zich op een zeer geraffineerde wijze als gewillige slachtoffers naar de vernietigingskampen hebben laten deporteren. Dit was een voorafbeelding hoe talloze katholieken zich in de afgelopen tientallen jaren door satan, de vorst van deze wereld, door middel van een uitermate geestelijke Blitzkrieg naar een geestelijke en eeuwige ondergang hebben laten leiden. Toen hij als zeventienjarige in de hongerwinter van 1944-1945 er voor moest zorgen dat zijn ouders en jongere zuster niet van honger omkwamen, was dat een voorbereiding op en een voorafbeelding van de verantwoordelijkheid welke hij later als priester op zijn schouders zou gelegd krijgen. In de laatste periode van de heilsgeschiedenis ofwel in de eindtijd – een tijd waarin het H.Misoffer vervangen zal zijn door een eucharistieviering waarin niet God maar de mens centraal zal staan – in die tijd zal hij er voor moeten zorgen dat zijn huisgenoten naar het geloof niet van geestelijke ellende zullen omkomen maar naar hun ziel gevoed zullen worden met het Lichaam van Hem die het eeuwige Leven is.
Na het beëindigen van zijn opleiding aan de handelsulo is de latere kapelaan als archivaris, op een reisbureau en als vertegenwoordiger in de textiel werkzaam geweest. Toen hij in 1950 op 23 jarige leeftijd de door hem zo lang begeerde weg naar het priesterschap kon inslaan, heeft hij onder andere door onjuiste beslissingen van degenen die als geestelijke leiders over hem waren aangesteld, aan den lijve ondervonden hoe zeer de katholieke Kerk aan vernieuwing toe was. Naast het vele leed dat hiermee gepaard ging, waren die teleurstellingen en tegenslagen een goede leermeester voor zijn latere priesterleven. Ook dit zal gekenmerkt worden door tegenwerking, valse beschuldigingen en verdachtmakingen. De leerling is immers niet meer dan de Meester. De onrechtvaardigheden van toen hebben hem gehard in de goede betekenis van het woord: ze hebben hem geleerd moeilijkheden te trotseren, mislukkingen te verwerken en te leven vanuit het Geloof.
Naarden
De volkomen foutieve beslissing van de bestuurders van het toenmalige kleinseminarie te Apeldoorn om voor hem de weg naar het priesterschap af te snijden, heeft onder andere tot gevolg gehad dat hij van 1952 tot januari 1955 directeur maatschappelijk werk is geweest van een tehuis voor jongeren van 16 tot 19 jaar die in de Amsterdamse haven een opleiding kregen voor de binnen- en kustvaart. Hij heeft met behulp van het Koninklijk Onderwijsfonds voor de Scheepvaart in de vesting Naarden een tehuis geopend voor deze jongeren die merendeels uit gebroken gezinnen afkomstig waren. Met groot enthousiasme en een geweldig doorzettingsvermogen, beide eigen aan zijn persoon, maakte hij in deze vestingwallen van een groep van 30 tot 40 personen in korte tijd een hecht gevormde interkerkelijke gemeenschap. De opvoeding die zij daar van hem kregen, was gebaseerd op zelfverzorging en zelfontplooiing door het aankweken van een gezond verantwoordingsbesef. Aan de vooravond van een concilie dat in het kader van de vorming van de grote eindt ijdse samensmelting van alle religies een valse oecumene nastreeft, heeft hij in dat tehuis laten zien wat echte oecumene is. Een krantenartikel uit die tijd met als titel “Paapjes en Geusjes broederlijk bijeen” getuigt daarvan. Overigens heeft hij ook door zijn preken over Maria waartoe hij later als kapelaan in St.Nicolaasga (1962-1965) door de dominee werd uitgenodigd, een voorbeeld van juiste oecumene gegeven.
Australië met Nederlandse Emigranten
Toen hij in 1955 door de Katholieke Centrale Emigratiestichting te Den Haag uitgezonden werd naar Australië, heeft hij door toedoen van de hulpbisschop van Perth gedurende twee jaar zijn priesterstudie hervat aan het seminarie te Guildford. In deze voor hem moeilijke tijd leerde hij een spiritualiteit kennen die niet bij zijn karakter paste, omdat zij er allesbehalve er toe bijdroeg om het geloof als een genade als een kus van Gods liefde te ervaren.
Overigens heeft hij later in opdracht van voornoemde emigratie-stichting een reis naar Canada en de Verenigde Staten van Amerika gemaakt.
Zijn bevindingen heeft hij neergelegd in het op koninginnedag 1963 afgesloten rapport: “Enige vergelijkende indrukken omtrent de algemene leefgewoontes van de bewoners en immigranten in de Verenigde Staten, Canada en Australië”.
Nadat hij nog gedurende 9 maanden overdag in een magazijn voor auto-onderdelen had gewerkt, terwijl hij in de avonduren filosofie studeerde aan de Thomas van Aquino-academie en op zondagen als speaker in één van de parken van Sydny predikte, heeft hij na zijn terugkeer in Europa in 1958 één jaar fundamentaaltheologie gestudeerd aan het seminarie te Wonnesh in Engeland. Hier heeft hij als rechtgeaarde Hollander en zwemliefhebber voor zijn medestudenten het zwemmen mogelijk gemaakt door een klein zwembad aan te leggen. In die periode was hij gedurende de vakantietijd werkzaam in een Londens ziekenhuis, waar hij patiënten klaarmaakte voor de operatie. Zijn talent als predikant heeft hij in die periode in de speakerscorner van het beroemde Hydepark dusdanig verder ontwikkeld dat hij later zonder veel voorbereiding zijn voordrachten en preken kon geven.
Na in 1959 teruggekeerd te zijn in zijn vaderland studeerde hij tot juli 1963 theologie aan het aartsbisschoppelijk seminarie te Rijsenburg. In die tijd was hij penningmeester van de missieclubs van de 5 bisschoppelijke grootseminaries van ons land. Verder heeft hij er voor gezorgd dat zijn medestudenten leerden typen en het rijbewijs konden halen. Ook was hij lid van het studentencabaret waar hij met zijn groot gevoel voor humor voor menig lachsalvo heeft gezorgd. In die tijd heeft hij echter wederom de tragiek van de toenmalige katholieke Kerk ervaren: het ontbrak haar aan bezielde en bekwame leiders. De professoren van het grootseminarie waren in het geheel niet in staat de problemen van de seminaristen, die door de snelle maatschappelijke en kerkelijke veranderingen van die dagen steeds groter werden, te beantwoorden. Het feit dat zij in hun colleges de celibaatkwestie uit de weg gingen en het feit dat niet zij maar dat de student W.J.Kouwenberg de vraagbaken van zijn klasgenoten was, leggen evenals een laatste poging om hem niet tot het priesterschap toe te laten, hier getuigenis vanaf. Het is uiteindelijk kardinaal Alfrink geweest die het mogelijk heeft gemaakt, dat hij op 21 juli 1963 op zijn verzoek door Mgr.Nierman tot priester van het bisdom Groningen is gewijd.
Zijn voorliefde voor dit diasporagebied dateerde uit zijn tijd in Australië. Daar had hij geleerd wat het betekent in een wereld te moeten leven waar het geloof nauwelijks voet had gevat. Dat was zijn voorbereiding op de diasporasituatie van onze tijd ofwel van de Eindtijd: zijn geloof beleven in een wereld die in opstand is gekomen tegen de ware God.
Een andere gebeurtenis uit de periode van voorbereiding die in hoge mate kenmerkend zou zijn voor zijn toekomstig priesterleven, is de volgende. In afwachting van de eerste H.Mis van de neomisten ofwel pasgewijden in de parochiekerk van hun woonplaats, was hij de laatste die dit offer van Christus aan het altaar van de kapel van het grootseminarie heeft opgedragen. Onmiddellijk daarna is in die gewijde ruimte de tafel opgesteld.
Dit als voorbereiding op de invoering van de eucharistieviering van Paulus VI ofwel van de gruwel der ontheiliging op heilige bodem waar Jezus in verband met zijn wederkomst op het einde aller tijden over spreekt.
Het is namelijk zijn roeping geweest om het ook aan hem overgeleverde H.Misoffer op te dragen voor die gelovigen die evenals hij, zich niet konden verenigen met de vernietiging die door de opstelling in de kerk van een tafel met de daarbij behorende eucharistieviering op heilige bodem heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft hij bij de invoering hiervan in Duitsland in 1976 de drie parochies waar hij vanaf 1967 werkzaam was, verlaten en is hij wederom het avontuur van het geloof aan gegaan. In dat kader heeft hij op tal van plaatsen het H.Misoffer opgedragen. In dit verband noemen we in Duitsland: Kassel, Bonn, Köln-
Heeft de heilige maagd Maria het door haar fiat of “mij geschiede naar uw woord” mogelijk gemaakt dat de Zoon van God uit haar de menselijke natuur heeft aangenomen, als de Godmens Jezus Christus onder ons heeft gewoond en door zijn lijden, kruisdood, verrijzenis en hemelvaart verlossing van de eeuwige dood voor alle mensen mogelijk heeft gemaakt; door zijn priesterschap en met name door het opdragen van het H.Misoffer heeft kapelaan W.J.Kouwenberg het voor tal van gelovigen mogelijk gemaakt dat Jezus Christus wederom onder de gedaante van brood onder ons is gekomen en die verlossing in degenen die Hem in geloof ontvingen, kon bewerken.
Hierdoor heeft hij in zeer hoge mate het voorbeeld van Maria na gevolgd. Hij heeft dit ook in een ander opzicht gedaan. Zij die door God in het kader van de verlossing als hulp c.q. als naaste aan zijn Zoon was gegeven, heeft naar ziel en lichaam zorg gedragen voor Hem, Die uit haar de menselijke natuur heeft aangenomen. Hiervoor is zij door Hem onmiddellijk na haar aardse bestaan met ziel en lichaam in de hemel opgenomen. Kapelaan Kouwenberg heeft naar het voorbeeld hiervan de leer over de naaste en de naastenliefde tot voltooiing gebracht. Hij heeft het voor degenen voor wie hij op persoonlijk vlak een hulp, een naaste moest zijn, door een wederzijdse opname met ziel en lichaam voor zover dat noodzakelijk en gewenst was, mogelijk gemaakt hun roeping te vinden, c.q. te beleven.
In de Introïtus van de H.Mis ter ere van de apostel Jacobus de Meerdere op 25 juli, de sterfdag van kapelaan Kouwenberg, bidden we tot God: “Mij zijn uw vrienden hoog in eer, o God, overgroot is hun macht”. Ook het volgende woord uit het epistel van die H.Mis ofwel uit de eerste brief van de H.Paulus aan de gelovigen van Korinthië, is op kapelaan Kouwenberg van toepassing: “Want al hadt gij ook tienduizend leermeesters in Christus, toch hebt gij niet vele vaders. Ik immers ben het, die door het Evangelie in Christus Jesus u hebt voortgebracht”.
Ongetwijfeld zal God hem op die zondagmorgen van het jaar 2004 bij Zich opgenomen hebben in zijn rijk van waarheid en leven, een rijk van heiligheid en genade, een rijk van rechtvaardigheid, van liefde en vrede. Daar zal hij mogen genieten van de heerlijkheden van God waarvan ons in dezelfde brief van de apostel Paulus geopenbaard is dat “geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, noch in een mensenhart is opgekomen wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben”.
Het volledige levensverhaal van kapelaan Kouwenberg staat opgetekend in het boek Kapelaan Kouwenberg, zijn leven, zijn roeping, geschreven door Theo Barkel.
Het is voor € 12,95 verkrijgbaar via de auteur. Stuur een mail naar theo@theobarkel.nl om het te bestellen.