Overweging

De oorsprong van Allerheiligen ligt in het Oosten en bestond aanvankelijk in de verering van de martelaren. De H.Johannes Chrysostomus (+ 407) hield in de vierde eeuw ter ere van hen een preek en een eeuw eerder hield St. Gregorius van Nyssa (+394) plechtige diensten op hun graven. In het jaar 411 vermelde de Syrische kalender de Gedachtenis der belijders op de zesde dag van de paasweek, en in 359 vierde men te Edessa op 13 mei “de gedachtenis van de martelaren van de gehele aarde”. In het Westen bevatten de sacramentaria van de vijfde en zesde eeuw verschillende H.H.Missen ter ere van de heilige martelaren, voor wie geen datum was vastgesteld. Op 13 mei 610 wijdde paus Bonifacius IV de heidense tempel van het Patheon in Rome, liet relieken daarheen overbrengen en noemde hem S.Maria ad Martyres. Deze kerkwijding werd jaarlijks herdacht met de bedoeling in het algemeen alle martelaren te herdenken. De volgende eeuw wijdde Gregorius III op zijn beurt een oratorium toe “aan de Heiland en diens heilige Moeder, aan alle martelaren, belijders en aan alle heiligen van de ganse wereld”. Omdat Gregorius IV in 835 dit Romeins feest van 13 mei gaarne over de gehele Kerk zag uitgebreid, vroeg hij keizer Lodewijk de Vrome, daartoe een edict uit te vaardigen en het vast te stellen op 1 november. Het feest kreeg spoedig zijn vigilie en in de 15e eeuw gaf Sixtus IV het eveneens een octaaf voor de gehele Kerk.

“Ik zag een overgrote menigte, die niemand kon tellen, uit alle volken en stammen en naties en talen; zij stonden voor de troon van het Lam, in witte klederen gehuld, met palmtakken in hun handen en zij jubelden met machtige stem en zeiden: Heil onze God” (2). De tijd is voorbij; voor de ogen van de ziener van Patmos verschijnt de verloste mensheid. Het strijdend en jammerlijk leven van deze aarde (3) zal eens ten einde lopen. Ons geslacht, zo lange tijde verloren, zal in de koren der zuivere geesten de plaatsen innemen, welke weleer door de opstand van satan zijn opengevallen; één in dankbaarheid met de verlosten van het Lam zullen de getrouwe engelen met ons uitroepen: dank, eer en macht aan onze God voor altijd (4). Dan zal het einde komen, naar het woord van de apostel (5): het einde van dood en lijden, het einde der geschiedenis en haar omwentelingen, voortaan in een klaar licht gezien. De oude vijand met zijn trawanten in de afgrond neergestort, zal nog slechts bestaan om van zijn eeuwige nederlaag te getuigen. De Zoon des mensen, de Bevrijder der wereld, zal zijn rijk aan God de Vader overdragen. En het uiterste eindpunt van de ganse schepping en van de gehele schepping zal zijn: God alles in allen. Lang vóór St.Jan zong reeds Isaïas:  Ik aanschouwde de Heer, gezeten op een verheven en heerlijke troon; de sleep van zijn mantel vervulde de tempel onder Hem, en de serafijnen riepen elkander toe: Heilig, heilig, heilig, de Heer der heerscharen; de ganse aarde is vol van zijn glorie (6). De sleep  van Gods kleed zijn hier de uitverkorenen, waarmee het Woord, de glans van de Vader, is getooid (7). Want sinds het Woord, het hoofd van onze mensheid, haar heeft gehuwd, is deze zijn Bruid, zijn glorie, zoals Hij die is van God (8). Zelf heeft zij nochtans geen andere tooi dan de deugden van de heiligen (9): een stralende tooi, die eenmaal volmaakt, het teken zal zijn dat het einde der tijden gekomen is. Dit feest is de steeds dringender aankondiging van de eeuwige bruiloft; het laat ons jaarlijks vieren de steeds schonere opsmuk van de Bruid (10).

1.“Het liturgische jaar” deel 5 van Dom Prosper Guéranger, 1957, N.V.Gooi & Sticht, Hilversum, blz.586-588. 2. Openb.7,9-10; 3. Job 7,1; 4. Openb.7,11-14; 5.1.Kor.11,7; 6. Is.6,1-3; 7. Hebr.1,3; 8. 1.Kor.11,7; 9. Openb.19,8; 10. Openb.19,7.